Ik begin mijn avonddienst. Drie dames zitten samen op de bank in de voorkamer. De middelste mevrouw huilt en de andere twee zijn duidelijk met haar begaan, maar weten ook niet goed raad met de situatie.
Ik ga tegenover ze zitten en vraag de huilende mevrouw of ze mij wil vertellen wat er is.
‘Jawel zuster maar het is zo erg.’
‘Vertel het mij maar.’
En dan vertelt mevrouw dat haar schoonzoon heeft gezegd dat haar beide ouders dood zijn. Daar is zij zo verdrietig van. En waarom wordt haar dat nu pas verteld?
Wij praten daar samen over en steeds wordt haar weer iets duidelijk. Langzaam begrijpt zij de situatie. Haar tranen zijn opgedroogd.
‘U kunt zo fijn troosten zuster. Ik voel me een stuk beter nu.’
Ik geef mevrouw een knuffel en voel haar ontspannen. Ik krijg een kneepje in mijn hand en mevrouw lacht weer.
Wat een rotziekte is dementie toch.
Later bij het eten spreekt een van de andere 2 dames mij aan. ‘Wat blijft u toch rustig, zuster. U mag blijven hoor.’ Dat doet mij goed.
En als ik de andere dame begeleid bij het naar bed gaan, zegt ze: ‘Ik ben zo blij met u. Zo blij dat u altijd gelijk voor mij klaarstaat en mij helpt. U troost ook zo lief als iemand verdriet heeft.’
Ten slotte help ik de mevrouw die die middag zo verdrietig was in haar nachtpon. En terwijl ik de krulspelden voor de nacht zet, vertelt zij mij: ‘Zuster, u was zo lief voor mij daarstraks. Ik voel mij altijd beter als u er bent.’
En ik krijg een spontane kus.
Wat heb ik toch een heerlijk werk bij Kloek!
Een prachtig verhaal van verzorgende Connie Heeren-Graumans